In een rustige buitenwijk in Stockholm worden drie brutale moorden gepleegd. De slachtoffers zijn een voormalig politieagent, zijn vrouw en z’n tienjarige zoon. In het huis van de slachtoffers vinden Martin Beck en zijn medewerkers een verborgen ruimte met een heel arsenaal aan wapens, waarop de vingerafdrukken van een crimineel die vier jaar geleden bij een gewapende overval betrokken was. Na de overval zou hij zijn medeplichtigen hebben doodgeschoten en er met de buit van 6,3 miljoen vandoor zijn gegaan. De vraag is welke relatie hij had met de ex-agent en welke rol Becks leidinggevende speelde bij het toenmalige onderzoek.